Page images
PDF
EPUB

of Adrian van der Donck, etc. ter a. pl. bl. 329-338. Dit stuk is onderteekend, 's Gravenhoge 29 Nov. 1650.

Bl. 38. Dr. Johannis Megapolensis of van Meckelenburg." Het in den tekst genoemde Ontwerp van de Mahakuase Indianen enz., werd in Hazard's State-Papers vol. I, p. 17 enz., uit het Hollandsch vertaald, uitgegeven, onder den titel: A short Account of the Maquaas (Mohawk) Indians, of the New-Netherlands etc. written in the year 1664, by John Megapolensis, Jun. Minister there. Deze vertaling werd in 1792 in Hazard's verzameling uitgegeven, en beslaat aldaar acht of negen bladzijden. Volgens Christ. D. Ebeling's Erdbeschr. und Geschichte van Amerika, Hamb. 1796, III. Bd. S. 8, die den geheelen titel opgeeft, bestaat dit Ontwerp enz. ook in het Hoogduitsch in Sprengel's Auswahl, etc. 3. B. Van het Onderzoek en Belijdenis enz. van Megapolensis, mede in den tekst vermeld, is ons verder niets bekend.

In Will. H. Seward's Introduction tot het werk: Natural History of N. York, (Albany 1842), wordt Megapolensis ook onder de eerste geneeskundigen geteld, zie ald. fol. 37. Deze was de zoon Samuel, waarover straks meer.

Aan den Heer Campbell, Bibliothecaris te 's Gravenhage, zijn wij nog de navolgende aanteekeningen omtrent deze beide Megapolensis, vader en zoon, verschuldigd, waaruit blijkt, dat de eerste eigenlijk Johannes Meckelenburg heette, en de laatste, de geneeskundige is, door Seward vermeld:

Zoo blijkt uit Melch. Veeris, Lijste van de naemen der Leeraeren jin de ses Classen van het Noord-Hollandsche Synodus, 1566 tot 1705, Amst. 1705, in 8°. p. 46, het navolgende:

„Johannes Meckelenburg (alias Megapolensis) an. 1621, predikant te Egmond op zee."

In Melch. Veeris, Kerkelijk Alphabeth behelzende de naemen van al de Leeraren in Noord-Holland, 1566 tot 1705, Amst. 1708 in 8°., vindt men diens zoon, den in den tekst genoemden :

,,Johannes Megapolensis, Joh. fil, als proponent beroepen in de Wieringerwaert; voor d' eerste predikant, an. 1634 tot Schorel en Bergen, an. 1638 vertrokken naar Nieuw-Nederland, en daar gestorven an. 165." Voorts:

,, Samuel Megapolensis, Joh. fl et nepos. Medecinae Doctor, als proponent beroepen nae Nieuw-Nederland, an. 1662 en nae sijn wederkomste, in de Wieringerweerd, an. 1670; tot Vlissingen in de Engelsche kerk an. 1677; tot Dordrecht in de Engelsche kerk, an. 1685; emeritus geworden an. 1700.”

[ocr errors]

Godewardus Vrolikhert, Vlissingsche kerkhemel, enz. Vliss. en Midd. 1758, waarvan wij het gebruik aan de welwillendheid van den Hoogl. Kist te danken hebben, op dezen Megapolensis naziende, vonden wij, dat hij als zesde predikant beroepen was in de plaats van Arnold van Laren. Zie hier de woorden van Vrolikhert, bl. 328: Zoodat de zesde in ordere hier was Mr. Samuel Megapolensis, Nederduitsch predikant in de Zuid-Zype, in NoordHolland. Hij wiert hier den 30. Mey 1677 bevestigt door Mr. Pots. Hij is vertrokken naar Dordregt 23 Mey 1685. De Heer H. Velzen zegt, dat hij eerst te Nieuwjork in America, vervolgens in de Wieringerwaard, en daarna te Vlissingen predikant was. Gelijk wij hier boven in het leven van Cocquius bl. 150 gezien hebben. Misschien zijn die twee dorpen, Zuyd-Zype en Wierin gerwaard, toen maar door eenen predikant bedient, gelijk zij in elkanders buurt liggen."

En in Prof. Hoornbeck's Sorg en Raad aangaande de Evangelie-prediking

[ocr errors]

in O. en W. Indie, door Hendrik Velse, voorkomende achter W. Hogerwaart's Afscheids-reden tot de gemeinte op Batavia, s' Gravenh. 1732 in 4°. (welk werk ik aan de welwillendheid van Ds. van Doesburgh en den Hr. Hiebink, den voortreffelijken Director van ons Zendelingshuis te Rotterdam, te danken heb), lees ik op blz. 53,,,1642 Johannes Megapolensis. Eerst Wieringer-waart, daarna te Schorel met Bergen, A°. 1638”—en in eene aanteekening aldaar, vermoedelijk van den Haagschen predikant Hendr. Velse: Deze M egapolensis, zijnde Johannis Filius, vertrok na Nieuw-Nederland in de colonie van Renzelaar, (van Rensselaer) zegt Veeris p. 76. En zo is 't waarlijk. Deze colonie is anders ook genoemt Rensselaerswijk, En schijnt Hij Naderhand omtrent 't Einde des Jaars 1649 Verzonden te wezen van Renzelaarswijk Na een ander plaats in Nieuw-Nederland, die genoemt was Manhatans, of diergelijke. Althans in 't Jaar 1656 was Hij nog Predikant op Nieuw-Amsterdam, in dat zelve Nieuw-Nederland (Cellar. Geogr. N. T. 407) Gelegen in Noorder America ontrent XL graden, Noorder-Breedte, aan de Oostkant, omtrent de CCCL graden Lengte."

[ocr errors]

Hoedanig het zich met dit verzonden wezen" toedroeg, heldert onze tekst, t. a. pl. bl. 38 genoegzaam op.

[ocr errors]

Bl. 40. ,Zweden aan de Delaware." Over Nieuw-Zweden, aan de Zuid-riv. of de Delaware, schreven Campanius Holm en Acrelius, Tobias E. Biork, Hesselius en Arfwedson, allen Zweden. Het werk van den eersten, Thomas Campanius Holm, werd door du Ponceau in het Engelsch vertaald, onder den titel van ,, Description of New-Sweden," uitgegeven in the Memoirs of the Pennsylvania Hist. Society, vol. III. Zoo het schijnt heeft de N. Y. Hist. Soc. daarvan overgenomen, wat Nieuw-Nederland of Nieuw-York betreft, onder den titel van: An Extract of the Translation of the History of New-Sweedland in America enz., voorkomende in de Coll. of the N. Y. Hist. Society, vol. II, p. 345 etc. Het tweede werk, dat van Israël Acrelius heeft den oorspronkelijken titel: Beskrifning om de Svenska Forsamlingars Forna och Narvarande Tilstand, ut det sa kallade Nya Sverige, sedan Nya Nederland, men nu for tiden Pennsylvanien etc. Stockholm 1759. Gemelde Acrelius, was leeraar (Pastor) aan de kerk van Christina (th. Wilmington in Delaware) en keerde in 1756 naar Zweden terug, waar hij in 1800 overleed. In het eerste gedeelte van dit werk behandelt de schrijver de eerste Zweedsche nederzettingen 1637-38, tot de verovering door Stuyvesant in 1655; in het tweede gedeelte over de Hollandsche onder-Gouverneurs, Paul Jaquet, Jacob Alrichs en Willem Beekman; terwijl het derde gedeelte, het Engelsche tijdvak en de komst van William Penn bevat, enz. Eene vertaling daarvan door Nicholas Collin, van Philadelphia, komt voor in de Collections of the N. Y. Hist. Soc. 2. Ser. vol. I. p. 401, met een Introductory note, en een paar bijvoegsels door Folsom, als een rapport van Andreas Hudde uit de Holl. Archieven, en een officieel rapport van den Gouverneur Rising, door Marsh van Burlington, uit het Zweedsch. Beide laatste stukken betreffen de overgave der kolonie aan NieuwNederland. Zie over dit gedeelte der geschiedenis van Nieuw-Zweden, (Nova Svecia) ook van der Donck's, Vertoogh enz. Representation of N. Netherland, in de Coll. of the N. Y. Hist. Society, 2. Ser. vol. II. p. 280-358, benevens de noot aldaar, the Swedes on the Delaware, t. a. pl. p. 326-328.

Bl. 40. Fort Oranje." Wilhelmus Grasmeer: uit Melch. Veeris,

[ocr errors]

Kerkel. Alphabeth etc. Noord-Holland, 1566-1705, Amst. 1705 8°. bl. 54 blijkt, dat op het fort Oranje, in 1651, dus voor de komst van Gide on Schaets aldaar, gepredikt heeft de Eerw. Wilhelmus Grasmeer, omtrent wien wij, t. a. pl. vinden aangeteekend:,, Wilhelmus Grasmeer, als proponent beroepen tot West- en Oost-Grafdijck, voor d' eerste predikant, an. 1644. Van sijn dienst ontslagen an. 1650. En nae sijn wederkomst uyt Nieuw-Nederland (daer hij predikant was op het fort Oranje an. 1651), in den dienst gekomen tot Ursshem, an 1653, en daer gestorven an. 1678." (mededeeling van den Hr. Campbell, konl. Bibl. te 's Gravenhage). Volgens Christ. D. Ebeling's Erdbeschr. und Gesch. von Amerika, III. Bd. Hamb. 1796, bl. 10, die daarbij de Laet's Beschrijving, p. 20 aanhaalt, was Hendrik Christiaensen de eerste bevelhebber op het fort, die het in driejarig bezit hield.

[ocr errors]

Bl. 40. Oostdorp," enz. Over deze plaats-namen, die allen hun Nederlandschen oorsprong aanduiden, zie men Egb. Benson, Memoir read before the Hist. Soc. of the State of N. Y. voorkomende in de 2. Ser. vol. II. p. 77—149, alwaar Benson, een Nederlander van afkomst, medestichter en langen tijd president van het Genootschap, handelt over de Indiaansche, Spaansche, Hollandsche en Engelsche namen, in den staat en de stad Nieuw-York. Zie over de Dutch names of Places, t. a. pl. bl. 91—121.

Bl. 42.,,Samuel Drisius." Nopens dezen vinden wij nog aangeteekend, dat hij zoowel in het Engelsch en Fransch, als in het Hollandsch prediken kon, dat daarom noodzakelijk was geworden, omdat het getal Puriteinen uit Nieuw-Engeland, even als dat der Waldenzen, in 1654 in Nieuw-Amsterdam en omstreken, aanmerkelijk was toegenomen. Zoo predikte hij dan voor de eersten in het Engelsch, dan voor de laatsten, ten deele op Staten-ciland en elders gevestigd, in het Fransch, en voor zijne eigene gemeente in het Hollandsch.

Zie John F. Watson, Annales and Occurences etc. bl. 153.

Bl. 43.,, Hugenoten en Waldenzen." Wat wij vroeger bl. 23-25 over de Hugenoten en hier over de Waldenzen gezegd hebben, vindt men uitvoeriger en inderdaad treffend beschreven door Bancroft, Hist. of the Unit. States, vol. II, p. 174 enz. waar over Jean Calvin en het karakter van Lodewijk XIV. Ook Rob. Baird, a. w. schijnt uit deze bron geput te hebben.

Over de Waldenzen, zie men: Wagenaer, Beschr. van Amsterdam V. Dl. bl. 224 in 8°., die aldaar aanhaalt Joannes de Laet, Beschr. van West-Indiën bl. 83. In den voor ons liggenden 2. druk, Leyden 1630, begint de beschrijving van Nieuw-Nederlandt, met het III. B. VII. Cap. bl. 100-110.

[ocr errors]

Bl. 51. „, Henricus Selyns." Deze werd als proponent beroepen naer Nieuw-Nederland, anno 1660; nae zijn wederkomste tot Waverveen, anno 1666, tot veld-prediker in het leger van den Staat, voor den jare 1675, weder vertrokken nae Nieuw-Jorck, anno 1682, en daer gestorven an. 1701 in Julius.” (zie Melch. Veeris, Kerkel. Alphabeth etc. van Noord-Holland 1566—1705, Amst. 1705 in 8°. p. 137). Zie meer in onze Bijlage: terug beroepene predikanten.

De getuigenis aangaande dezen Evangelie-leeraar door Thomas de Witt, dien ik de eer had in Nieuw-York persoonlijk te leeren kennen, zie Coll. of the N. Y. Hist. Soc. 2. Ser. vol. I, p. 390 etc. alwaar A catalogue of the members of the Dutch Church in the city of New-York, naar een HS. van Henr. Selyns, a. D.

1686 wordt medegedeeld, op welke lijst een aantal namen voorkomen, die wij insgelijks ook nog in 's Gravenhage en Delft en elders in Nederland aantreffen. Belangrijk is het te zien uit welke leden de Hervormde kerk in N. York in 1686 bestond, en in welke straten der stad zij woonden. Als eene proef hoedanig Selyns de Latijnsche Dichtkunst beoefende deelt de Witt, (een afstammeling van onze groote staatsmannen) het navolgende gedicht mede, dat Selyns aan den beroemden Cotton Mather wijdde en opgenomen is in diens Magnalia.

Tu dilecte Deo, cujus Bostonia gaudet

Nostra ministerio, seu cai scribere libros,

Non opus, aut labor est, et qui Magnalia Christi,
Americana refers, scriptura plurima. Nonne
Dignus es, agnoscare inter Magnalia Christi?

Vive liber, totique orbi miracula monstres,
Quae sunt extra orbem. Cottone, in saecula vive;
Et dum mundus erit, vivat tua fama per orbem.

Dabam Novi-Eboraci
Americani

16 Oct. 1697.

Henricus Selyns,

Ecclesiae Neo-Eboracensis Minister Belgicus.

Bl. 52. „George Fox," Vrienden, Quakers. Over dezen, gelijk ook over Robert Barclay en William Penn, zie het voortreffelijke werk van den Amerikaanschen geschiedschrijver Bancroft, History of the United States, vol. II. Chap. XVI. p. 326-405, alwaar hunne leer- en grondstellingen, en uitbreiding in Nieuw-Jersey en vooral in Pennsylvanië worden uiteengezet. Zie ook Rob. Baird, Kerkel. geschiedenis enz. door Swalue, 2. dl. bl. 198-202, benevens Willson's American History etc. p. 311-318; zie ook Les premiers Quakers George Fox et William Penn, naar het Eng. Quaterlies and Books, voorkomende in de Revue Brittannique etc. door Amedée Pichot, Octobre 1851, p. 443-468. De jongste biographie van William Penn is die van William Hepworth Dixon, William Penn, an historical biography, London 1851.

Bl. 56.,,Stuyvesant's kleine kerk." Deze kleine kerk of kapel door Stuyvesant ter plaatse, waar thans de St. Markus-kerk staat, werd door hem in 1671, bij uitersten wil vermaakt aan zijne echtgenoote Judith Bayard, die dezelve bij uitersten wil wederom vermaakte als legaat aan de Gereformeerde Holl. Kerk te Nieuw-York, (7 April 1687); met de bepaling, dat haar neef de kol. Nicolaas Bayard, met zijn gezin, des verkiezende, eene grafplaats zou be houden in den grafkelder van haar overleden echtgenoot Stuyvesant. Bij het bouwen der St. Markus-kerk, heeft zijn nakomeling Peter Stuyvesant dezen grafkelder doen vernieuwen en dit grafschrift tegen den muur der kerk doen plaatsen : In this vault lies buried

Petrus Stuyvesant,

Late Captain General and Commander in Chief of Amsterdam in NewNetherland, now called New-York, and the Dutch West-India Islands. Died in August. A. D. 1682. aged 80 years.

Zie Watson's Annals etc. p. 152, en de bovenvermelde testamenten vertaald door George Folsom medegedeeld in de Collections of the Hist. Soc. of N. York, 2. ser. 1 vol. p. 399. 400.

Bl. 56.,,Stuyvesant" Gouverneur. Petrus Stuyvesant, vermoedelijk uit Franeker, waar hij gestudeerd heeft, afkomstig, was in Amsterdam gehuwd met Judith Bayard, de dochter van Balthazar Bayard, een Fransch uitgewekene, vertrok in 1647 als gouverneur met haar naar Nieuw-Nederland, welke betrekking hij tot 1664 bekleedde. Hij had bij haar twee kinderen, Balthazar Lazarus (1647) en Nicolaas Willem (1648); terwijl zijne behuwdzuster, Anna, de weduwe van Nicolaas Bayard, drie zonen had: Balthazar, Peter en Nicolaas. Zij vergezelde hem met hare kinderen naar NieuwNederland. Van deze kinderen des gouverneurs en zijner behuwdzuster stamt eene talrijke nakomelingschap af, die door huwelijken met de navolgende aanzienlijke Nederlandsche familien vermaagschapt zijn, als de Livingston, ten Broeck, Lockermans, Verplanck enz. Vóór of na dat Stuyvesant tot gouverneur benoemd was, verloor hij in een gevecht op Curaçao een been, waarvoor hij een houten kunstbeen droeg, met zilveren gespen vastgehecht, waarom men hem doorgaans het houten, of ook wel zilveren been (Silver leg) noemde. Een portret berust, zoo ik mij wel herinner, in de Hist. Soc. of N. York, en eene afbeelding daarvan met fac-simile zag ik in de staats-bibliotheek te Albany. Zie ook nadrukken daarvan in de Collections enz. 2. ser. vol. 1. p. 453, alsmede in Watsons's Annals etc. p. 151, waar men ook eene afbeelding zijner vroegere woning aantreft, bl. 196. Over Stuyvesant's bestuur zie men ook de redevoering (Discourse) van den kanselier James Kent, in de evengemelde Collections of the N. Y. Hist. Soc., 2. ser. vol. 1. p. 13.

[ocr errors]

Bl. 57. ,,Jeremias van Rensselaer, volksvergadering." Het aanzienlijk geslacht der van Rensselaers, afstammelingen van Kiliaen van Rensselaer, leeft in Albany, in welks nabijheid zij hunne uitgestrekte landgoederen en eene buitenplaats bezitten. In de stad zelve draagt hunne woning, met Nederlandsche gebakken steenen gebouwd, nog geheel het karakter van den oud-Nederlandschen bouwtrant. Eene afbeelding en fac-simile van dezen Jeremias van Rensselaer geeft O'Callaghan, in zijne voortreffelijke History of the NewNetherlands, vol. II, waar men ook over den invloed en de belangrijke gevolgen van die volksvergadering of landdag van 1664, verder kan nazien. Ook verwijzen wij hier, betreffende de van Rensselaers, Rensselaerswijck, hun patroonschap, en andere patroons: Cornelis Melyn, van Staten-eiland, van der Donck van Colon. Donck (deze in den staat New-York), naar Benj. Franklin Butler's, Outline of the Constitutional History of N. York (1847), uitmakende het eerste stuk in het 2. dl. der nieuwe serie der Coll. of the N. Y. Hist. Society (1849). Zie aldaar ook over de overgave van Nieuw-Nederland aan de Engelschen. Het Bestuur der Engelschen, vol. II, 28 enz. Een uitstekend bevorderaar der wetenschap tot dit aanzienlijk geslacht behoorende is Stephen van Rensselaer, die met William Caldwell, het Lyceum van Nat. Historie te Albany, met eene kostbare bibliotheek begiftigde, en in 1820 en volgende jaren, geheel alleen op zijne kosten, een paar wetenschappelijke mannen, de Hoogl. Romeyn Beck en Amos Eaton, in staat stelde om den geologischen toestand ook met betrekking tot den landbouw, te onderzoeken, eerst in het graafschap Albany (1820), daarna in het graafschap Rensselaer (1823), en eindelijk over een nog uitgebreider gebied. Van de milddadigheid, die van Rensselaer tot voortzetting van dit werk, als een andere Maecenas, aan den dag legde, getuigt Prof. Eaton, in Willm. H. Seward, Introduction tothe Nat. History of N. York. Albany 1842. Zie ald fol. 171, 173 en 174.

« PreviousContinue »