Page images
PDF
EPUB
[ocr errors]

Bl. 59. Robert Baird." Het hier en elders meermalen aangehaalde werk van Robert Baird heeft ten titel: Religion in America; or an Account of the origin, progress, relation to the State and present condition of the Evangelical Churches in the United States, with notices of the unevangelical Denominations, by Robert Baird, etc. New-York, Harper and Brothers 1844. Dit werk is door Burnier in het Fransch vertaald, en ook, naar het Hoogduitsch van Dr. R. Brandes, in het Nederduitsch bewerkt door den predikant A. W. van den Worm, en door E. B. Swalue, die den oorspronkelijken tekst koos, voortgezet, onder den titel: Kerkel. Geschiedenis, kerkel. Statistiek en godsd. leven der Vereen. Staten van N. America, met een voorrede van Dr. N. C. Kist, 2 Dl., Schoonh. 1846-1849. Zie ald. over de Hervormde Holl. kerk I. Dl. VI. Hoofdst. bl. 130-136, en vooral II. Dl. X. Hoofdst. bl. 166, benevens het Bijvoegsel aldaar, bl. 173.

دو

Bl. 60. Fransche kerk.” Bij het meermaals aangehaalde werk van Rob. Baird, Kerkelijke Geschiedenis enz. door van den Worm, I. Dl., alwaar over de landverhuizers uit Frankrijk bl. 155 en hunne vestiging in Nieuw-York (toen nog Nieuw-Amsterdam), zie men ook over de Fransche kerk,,du St. Esprit," en over hare stichting in 1704: Watson's Annals and Occurences of New-York City etc. p. 353. Deze kerk reeds gesticht toen die stad nog slechts 6000 inw. telde, dient den Hugenoten tegenwoordig nog bij hunne godsdienstoefeningen, die daarin nog elke week in de Fransche taal gehouden worden. Onder de oude kerken in N. York is deze dus het oudste gebouw, waar, in de eigene taal der afstammelingen van de eerste Fransche nederzetters te Brooklyn, Nieuw-Rochelle enz., de godsdienst der vaderen, in eere wordt gehouden. Zoo onderhouden ook in Nederland de Fransche vlugtelingen door het voortdurend gebruik der Fransche taal het aandenken aan hunne afkomst.

Bl. 60. ,, Moeijelijkheden der Hollandsche kerk." Onder deze moeijelijkheden en bezwaren rekenen wij voornamelijk: het willekeurig bestuur van Edmund Andros en zijne bemoeijingen met kerkelijke aangelegenheden, gelijk ook de Engelsche staatkunde van Fletcher, Cornbury, ter bevordering der Engelsche Episcopale Kerk, enz. Hiervan levert Christ. D. Ebeling eenige bewijzen en voorbeelden, die wij hier niet onvermeld willen laten, en waren zij ons vroeger bekend geweest, ten deele in den tekst zouden zijn opgenomen geworden.

Een Hollandsch predikant nl. Nicholaas Rensselaer, uit het aanzienlijk geslacht der van Rensselaers, en die in Engeland door eenen bisschop tot herder gewijd was, kwam in 1675, onder het bestuur van gemelden Edm. Andros in den staat Nieuw-York terug, waar hij aanvankelijk aanspraak maakte, op de kolonie Rensselaars-wijck aan den Boven-Hudson. Doch deze aanspraak, zoo het schijnt, opgevende, verkreeg hij, op aanbeveling van den hertog van NieuwYork en Albany (naderhand Jacobus II), eene predikants-plaats in Albany. Maar dewijl hij niet door de Classis van Amsterdam, als zoodanig bevestigd was, weigerde een ander predikant te Albany, met name Nieuwenhuysen 1), hem het regt, om de Sacramenten te bedienen. In het verschil, hierdoor ontstaan, koos Andros de partij van van Rensselaer, en ontbood zijn tegenstander, den predikaut Nieuwenhuysen naar Nieuw-York ter zijner verantwoording. Dit geschiedde evenwel zoo dikwijls en met zoo weinig vrucht, en de zaak betrof een

1) Nieuwenhijt bij Ebeling, achten wij eene drukfout,

zoo belangrijk kerkelijk regt, dat ook de gemeente, het volk, zich tegenover Andros met dezelve bemoeide. Zoo verre werd zij van wederzijds gedreven, dat zelfs de Magistraat van Albany, die van Rensselaer "wegens twijfelachtige uitdrukkingen in eene preek" gevangen had laten zetten, naar Nieuw-York werd ontboden ter verantwoording, waar elk hunner een borgtogt stellen moest van 5000 p. st., dat zij de reden der gevangenneming van den predikant zouden openleggen. Een hunner Jacob Leisler, wiens geschiedenis Bancroft zoo treffend beschrijft, een Hollander van afkomst, een Calvinist, en later als een ijverig voorstander van Willem van Oranje bekend, weigerde dit bevel van Andros op te volgen, en werd daarom in de gevangenis geworpen. De Gouverneur evenwel bespeurende, dat hij zijnen wil niet kon doordrijven, zonder eene hevige partij tegen zich in het harnasch te jagen, en dat zijn ingrijpen in kerkelijke regten, niet anders dan nadeelige gevolgen zou na zich slepen, liet verder de zaak over aan de beslissing van het Consistorie van Albany.

Intusschen had deze zaak toch den grond gelegd, dat genoemde Leisler (1689), zich later, tijdens den Onder-stadhouder Nicholson, aan het hoofd der kerkelijke Protestanten in Nieuw-York, en aan het hoofd der beweging plaatste, om ten gevolge der plaats grijpende omstandigheden in Engeland zelf, en naar het voorbeeld in Nieuw-Engeland, eene omwenteling voor den Prins van Oranje te bewerken; terwijl men, volgens Chalmers, eene verklaring deed uitgaan, “dat zij (de opstandelingen) hunne redding van Engeland zelf hadden willen afwachten, dat, toen zij evenwel van den Onder-stadhouder Nicholson het herstel hunner vrijheden, wetten en eigendom verzocht hadden, deze de bedreiging had gedaan de stad in den brand te steken. Dat, daar zij dagelijks soldaten, waaronder vele papisten waren, hadden zien in de stad komen, zoo hadden zij zich van de forten moeten meester maken. Zij zouden zich tot het uiterste tegen het puusdom en alle papisten verzetten (derhalve ook tegen hun grooten voorstander Jacobus II); overigens echter bevelen uit Engeland afwachten, om het fort voor de daar heerschende magt te bewaren, om het aan den Protestantschen Stadhouder, welke zij zoude zenden, trouwelijk over te leveren." En, volgens Smith, luidde eene latere verklaring aan de inwoners van het gewest, dat zij, de voorstanders der revolutie, ,, zich slechts vereenigd hadden, om de Protestantsche godsdienst te handhaven, en het fort te bewaren; dat zij den Stadhouder, dien de Prins van Oranje (Willem III) hun zenden zou, zoodra hij zijne volmagt toonde, zonder uitstel erkennen, en zijne bevelen opvolgen zouden."

Terwijl deze partij van Leisler, zich in Nieuw-York en de zuidelijke graafschappen uitbreidde, vereenigden zich echter onder de leiding van van Cortlandt, Mayor van Nieuw-York, en den kolonel Bayard, eene andere partij, waartoe Livingston, de Philipsen, Schuyler, van Rensselaer en andere rijke grondbezitters behoorden, in Albany, die zich niet aan het aangematigd gezag van Leisler verkozen te onderwerpen. Hij had zich namelijk door eene Commissie van veiligheid tot tijdelijk gouverneur van het gewest doen erkennen; terwijl er tevens met strengheid tegen zulken gehandeld werd, die van Pausdom beschuldigd

waren.

Bij de komst van Sloughter als Gouverneur (1691) kostten al deze voorbarige stappen aan Leisler en zijn schoonzoon Milborne, het leven. (16 Mei 1691). Zie over dit een en ander: Christ. D. Ebeling's Erdbeschr. und Gesch. von Amerika, Hamb. 1796. III. Bd.; over Nic. van Rensselaer, bl. 49 enz., over Jac. Leisler, bl. 70 enz.; de door hem aangehaalde bronnen zijn: Sam. Smith, Hist. of the Colony of Nova Caesaria or New-Jersey, Burl, 1765. in 8°.

p. 82, benevens Chalmers Political Annals of the pres. united Colonies, I. B. cap. XIX. p. 610 enz. Men raadplege ook over de zaak van Leisler en Milborne, den Geschiedschrijver Bancroft, Hist. of the United States etc. Boston 1840, III. vol. p. 51-55.

[ocr errors]
[ocr errors]

Bl. 61.,,Lovelace." Vrijheid van Godsdienst. Het was inzonderheid onder het Engelsch bestuur van Lovelace, dat er eene algemeene vrijheid van godsdienstoefening werd toegestaan. Lutherschen en Quakers, ontvingen in 1674 volkomene vrijheid; hoezeer de Joden in 1685 nog om vrije godsdienstoefening verzochten, en toen een weigerend antwoord ontvingen, zijnde het geenen geoorloofd tot godsdienstoefening bijeen te komen, dan zulken, die een geloof in Christus beleden." In 1674 verkregen de eersten, de Lutherschen, de vergunning eene kerk te bouwen, en daartoe giften in te zamelen van de broeders zoo in Nieuw-York als aan de Delaware." Omtrent dienzelfden tijd predikte een Quaker Edmundson vrijelijk voor allen, die hem hooren wilden. Zijne eerste bijeenkomst in NieuwYork hield hij in een' herberg, zelfs door de Magistraten bijgewoond; terwijl de beroemde George Fox, in de nabijheid op Long-Island, onder een grooten eikenboom predikte, die, men wil, dat te Flushing nog bestaat, op den grondeigendom van de nakomelingen van Bowne, die door Stuyvesant naar Holland was gezonden. Intusschen bragt deze vrijheid aanvankelijk, zeker tot groote ergernis der naauwgezette Gereformeerde Hollanders, ongeregeldheden in de straten van Nieuw-York te weeg, die ons aan de geestdrijverij en dweeperij der Wederdoopers in de straten van Amsterdam herinneren. Sommige Quakers liepen namelijk, langs de straten, voorgevende, dat zij door goddelijke ingevingen bezield waren, en roepende en schreeuwende op de bruggen:,, Wee, wee! de krone der hoogmoed, en de dronkaards van Ephraim: twee weeën zijn voorbij gegaan, en de derde is op handen, zoo gij u niet bekeert. Bekeert bekeert u, want het koningrijk Gods is nabij!"

Zie John F. Watson, Annals and Occurences etc. p. 160 en 165.

Bl. 61. „Fletcher (1693). Episcopale kerk." Na Sloughter's dood en het tusschenbestuur van lngoldsby, volgde Benjamin Fletcher, als gouverneur in het bestuur op. (Aug. 1692.) Deze een blindijverige Episcopaal, zoo als Ebeling hem noemt, nam al ras maatregelen, en wilde, dat ook de algemeene vergadering maatregelen zou nemen, om de bisschoppelijke kerk, (eene dochter der Anglikaansche), als de erkende kerk in Nieuw-York te bevestigen, gelijk zij dat in Maryland en de beide Carolina's en Virginië werd. Doch het huis der representanten, dat meestal uit Hollanders bestond, die gehechtheid aan hunne taal en liefde voor hunne kerk bezaten, welke hun bij de overgave verzekerd was, verzetteden zich tegen dien voorslag. Het denkbeeld van verdraagzaamheid, was nog niet genoegzaam ontwikkeld bij de Nieuw-Nederlanders. Wel werd in 1693 in het huis der afgevaardigden toegestaan de aanstelling van zes predikanten in de graafschappen Nieuw-York, Richmond, Queens en West-Chester; doch een amandement, waardoor de gouverneur zich het regt van bevestiging en aanstelling wilde aanmatigen, werd verworpen; hetwelk zoo zeer zijne toorn ontstak, dat hij met eene hartstogtelijke toespraak en het verwijt, als of het huis zich de geheele magt toeëigende, de vergadering verliet, en dreigde elken predikant te beroepen of aan te stellen en af te zetten naar goedvinden. Smith (in zijne Hist. of NovaCaesaria etc. p. 118), deelt ons die geheele toespraak mede, gelijk Bancroft, (Hist. of the Un-Slates III, 58), een gedeelte. Twee jaren later werd er bepaald,

dat Ouderlingen (Vestry-men) en Kerkmeesters (Church-wardens) in Nieuw-York een predikant der Dissenters mogten beroepen. Ook de onwaardige Cornbury (1702) zette deze staatkunde ten voordeele der Episcopale kerk voort: de Presbyterianen te Jamaica (op Long-eil.) ondervonden, voor betoonde herbergzaamheid zijne ondankbare trouweloosheid, door aan deze gemeente de kerk, en aan den predikant zijne woning te ontnemen, waarin hij gastvrij was opgenomen.

Zie Ebeling's Erdbesch. und Gesch. enz. III. Bd. S. 125. Ook verbood hij den Hollandsche Gereformeerden hunne kerk ten gebruike der Presbyterianen in Nieuw-York af te staan; zelfs liet hij hunne predikanten in 1707 in de gevangenis werpen. Zie Narrative of the Imprisonment of two Non-conformist Ministers. etc. Boston 1707, London 1808 en New-York 1755. Zie ook Bancroft, a. w. III. 62. Over de poging die Dr. Chandler (1777) in Nieuw-Jersey aanwendde, om de bisschoppelijke kerk en geestelijkheid in te voeren, zie men Tho. Brandbury Chandler's Appeal to the public, in behalf of the Church of Engeland in America, N. Y. 1777, gr. 8°., waartegen Whiterspoon optrad met Ecclesiastical Characteristics, or the Arcana of Church-Policy. Philad. 1767. Onder den invloed van het Engelsch bestuur evenwel, maakte de Episcopale kerk weinig vorderingen. Van 1664 af werd de Hollandsche kerk op het fort, als,, King's Chapel," voor de Episcopalen gebruikt, en in 1691 vernieuwd, en eerst in 1696 werd de eerste Episcopale kerk in de stad (Trinity Church) gebouwd, voor eenige jaren vernieuwd. Deze kerk wordt als de aanzienlijkste in den staat geacht. Eerst nagenoeg eene eeuw later, na de wijding van White en Provoost (1785) in Londen, en Seaburg in Schotland tot Bisschoppen, gelijk Madison, mede in Londen, kwam door de vereenigde zamenwerking dezer vier mannen, Episcopale kerk sedert 1792 meer in aanzien. In dit laatste jaar telde zij niet meer dan deze 4 bisschoppen en 200 bedienaars; in 1832, veertig jaren later, 15 bisschoppen en 583 geordende leeraars, en in 1844 zelfs 23 bisschoppen en 1186 geestelijken, en zeker meer dan 1200 gemeenten, volgens Blair, waarop Burnier aanteekent, dat dit getal in 1846 bedroeg: 26 bisschoppen, 1,210 lagere geestelijken, 1,232 gemeenten, 72,000 communicanten, en 1,700,000 gemeenteleden of hoorders. Zie over Fletcher: Ebeling, Erdbeschr. u. Gesch. III, S. 109 enz. Over de Episcopale kerk zelve, Baird, Kerkel. Geschiedenis enz. door Swalue, II. Dl. bl. 75-84.

de

Bl. 61.,, Moord te Schenectady." John F. Watson, moord te Schenectady. Het hier bedoelde werk van Watson heet Annals and Occurences of New-York city and State, in the olden time etc. Philadelphia 1846. Deze schrijver deelt ons o. a. belangrijke bijzonderheden mede nopens de eerste nederzettingen te NieuwYork, Albany, Schenectady, Brooklyn enz. en geeft tegenover bl. 26, de afbeelding der Holl. Kerk te Albany, 1656 tot 1806, waarschijnlijk naar die van Barber en Howe, door ons op bl. 26 vermeld. En eene afbeelding van de Holl. Kerk te Nieuw-York (thans postkantoor), op bl. 65 vermeld, (1730 tot 1844) komt voor bij Porter Belden, New-York, past, present and future etc. N. York 1850, bl. 86.

Watson, aan wien wij het medegedeelde betreffende de kerk te Schenectady ontleenen, geeft ons een verhaal nopens den moord van 8 Febr. 1690 en den angst, waarin Albany door het berigt daarvan verkeerde. Die schandelijke moord door de Franschen en Indianen gepleegd, herinnert ons aan den moord door de Franschen in 1672 te Zwammerdam en Bodegraven, en in 1813 te Woerden gepleegd. De Majoor Peter Schuyler trok met omtrent 300 man tegen de

moordenaars onder de Collieres op en versloeg hen, hoezeer 1200 man sterk, geheel en al. Zekere Walter Wilie (Weely?) te Albany, trachtte het aandenken aan deze gruwzame wreedheden, door navolgend gedicht, waarin hij het oog heeft op koning Willem en Maria (onze stadhouder Willem III) ook bij den nakomeling levendig te houden.

[blocks in formation]
« PreviousContinue »