Page images
PDF
EPUB
[ocr errors]

standigsten. Stanislas de Grandredon is de philosophische bonvivant, die ook in de , Demi-monde" van Dumas optreedt, de scepticus, die, als hij 's nachts uit de club komt, zichzelven afvraagt waarom hij er heen is gegaan en waarom hij, in plaats van naar huis terug te keeren, niet liever eene onderdompeling in de Seine" doet. Deze persoonlijkheid werpt in 't bijzonder een eigenaardig licht op het Parijsche leven. Henri de Symeux is de brave bon-vivant, wanneer men mij deze uitdrukking wil veroorloven ; hij is 40 jaar oud en geeft zich het air alsof hij tot de viveurs behoorde, maar is in de werkelijkheid vrij ingetogen en adoreert zijne bejaarde moeder. Van hem kom ik op Annette, die op den geposeerden Henri verliefd is. Annette is het jonge, onschuldige meisje, den bak visch-tijd ter nauwernood ontwassen, dat in alle Fransche comedies onmisbaar is. Annette is heel lief en onschuldig maar het is toch altijd een Parijsche onschuld, een onschuld in een bedorven atmosfeer. Het gemoedelijke element treedt bij haar sterk op den voorgrond. Zij is ernstig gestemd; zij mijmert over de wereldsche ellende en in hare groote scène met Henri de Symeux geeft zij vrij duidelijk te kennen, hoezeer zij naar een steun verlangt in de gedaante van een braaf, liefhebbend echtgenoot.

Wanneer ik nu aan het einde dezer studie nog eens even den blik vestig op het geheele tafereel, dat ons in, Francillon" door Alex. Dumas wordt voorgehouden, dan treft mij bovenal de pessimistische geest, die zich gedurig verraadt. Ja, Dumas is pessimist in hooge mate! Welk een wereld, welke menschen schildert hij; welke gesprekken voert men in die salons! 't Is het oude Athene, het oude Rome in de dagen van het grootste zedebederf! Lucien de Riverolles is de flauwe, onverschillige viveur; ongeschikt voor iets edels; ongeschikt om ooit eene edele vrouwelijke natuur, als die van Francine te begrijpen; te krachteloos zelfs volgens haar eigen getuigenis (blz. 93) om woedend te worden, als hij hare misstap verneemt. En zulk een nul schijnt één uit velen te zijn! Hoe een meisje als Francine dien man ooit beminnen kon, is me een raadsel.

En welk een antwoord geeft Henri de Symeux, de beste van het drietal, aan Annette, als zij hem vraagt: „Als u een jong meisje was, zoudt ge dan trouwen ?" Zijn antwoord luidt ongeveer: Als ik een jong meisje was en wist wat ik nu weet,

[ocr errors]

ALEX. DUMAS FILS, FRANCILLON.

17

trouwde ik niet!" Heerlijk vooruitzicht voor de toekomst! Heerlijk getuigenis omtrent de publieke zedelijkheid!

Hebben wij hier de opinie van een beroemd schrijver als Alex. Dumas fils, lid der Fransche Academie, dan moet men wel ongunstig gaan oordeelen over het Parijs onzer dagen.

Maar is het ooit beter geweest? Hoe oordeelde men over het tijdvak van Napoleon III? Hoe over dat van het Koningsschap; over Lodewijk XV of Lodewijk XIV? Het was altijd hetzelfde, en de slotsom is: Parijs blijft altijd Parijs!

De vertaling van Francillon" is zeer vloeiend, maar niet vrij van platte uitdrukkingen. Een voornaam heer als Henri zegt niet tegen eene dame als Francine de Riverolles: „U bazelt!" (blz. 45). De correctie kon beter zijn en dan ware zeker niet de Notaris Gandonnot met mijnheer de Grandredon verward op blz. 88 en 99. D. F. VAN HEYST.

Den Haag.

Elise. Oorspronkelijk tooneelspel in één bedrijf, in verzen, door Jacobus Calisch. Amsterdam, A. Rössing, 1887. Prijs ƒ 0.40.

Het Post-scriptum. Tooneelstuk in één bedrijf. Naar het Fransch van Emile Augier, door Dr. J. de Jong. Dezelfde Uitgever. Prijs ƒ 0.40. Een Autodafé. Blijspel in één bedrijf van Jean de Nethy, vertaald door Amrod. Dezelfde Uitgever. Prijs ƒ 0.30.

De moord in de Plantage. Blijspel in één bedrijf, bewerkt naar het Fransch van Eugène Labiche. Dezelfde Uitgever. Prijs ƒ 0.60.

Waarlijk, de pers levert ons tegenwoordig wel een rijken voorraad van tooneelstukken en vooral de heer A. Rössing te Amsterdam maakt zich in dat opzicht zeer verdienstelijk. De door hem uitgegeven stukken onderscheiden zich door nette uitvoering en matigen prijs. Van deze vier voor me liggende kleine blijspelen is alleen Elise" oorspronkelijk en daar nu onze eigene letterkunde toch altijd een schreefje vóór heeft, zal ik ook daarmede beginnen. No. 1. Het spijt me zeer dat ik dit "Tooneelspel" geene groote aanwinst voor onze dramatiek kan noemen. De intrige is noch nieuw, noch treffend. Twee vrienden: Hugo en Orest, zijn beiden verliefd op Hugo's nichtje, Elise, die in stilte Orest bemint. Deze laatste nu treedt op als advokaat van zijn vriend en doet dit

18 JACOBUS CALISCH, ELISE.

EMILE AUGIER, HET POST-SCRIPTUM.

(zooals gewoonlijk op het tooneel) zóó onhandig, dat het meisje meent dat hij zijne eigen zaak bepleit en daardoor zichzelve verraadt. Hugo verdenkt eerst Orest van valschheid, maar als Elise tusschenbeiden treedt onderwerpt hij zich en zoekt in de vriendschap zijn troost.

Als dit alledaagsche onderwerp nu nog op eene amusante wijze ware behandeld, kon het eenige aantrekkelijkheid bezitten, maar het stukje is geschreven in statige, soms vrij hoogdravende verzen (alexandrijnen). Nu is het niet ieders zaak om verzen te schrijven als in De Neven" van Helvetius v. d. Bergh, en al mogen ze hier, wat maat en rijm betreft, niet bepaald slecht zijn, boven het middelmatige acht ik ze toch niet verheven. De toon der sprekende personen is over het algemeen te hoogdravend om natuurlijk te zijn en ik vind het jammer dat de schrijver hun niet liever eenvoudig proza in den mond heeft gelegd. Alleen voor een tragisch onderwerp zijn verzen geschikt, maar bij een gewoon liefdeshistorietje, als hier, wordt de stijl er veel te ouderwetsch en te conventioneel door. Ik wijs bijv. op het zevende tooneel als Marie, de oude meid, uit goedigheid aan Orest vertelt dat Elise in het geheim hem bemint. Dit tooneeltje zou aardig kunnen zijn, als Orest zich hier niet met groote verontwaardiging als een held uit een oud treurspel aanstelde. De acteur, die Orest voorstelt, zou hier licht verleid kunnen worden om zijn pathetischen toon te overdrijven en hem daardoor bespottelijk te maken, want dan alleen is er succes bij het publiek te wachten. Dit laatste kan echter des schrijvers bedoeling niet zijn. Tooneelgezelschappen zullen dit stuk wel niet spelen; 30 jaren geleden ware het misschien mogelijk geweest. Thans eischt men een ander genre.

No. 2. Het Post-scriptum" van Emilie Augier, in zeer vloeiend Hollandsch overgebracht door Dr. J. de Jong, is een alleraardigst lever de rideau, een van die salonstukjes van welken de Franschen alleen het geheim schijnen te bezitten. Het wordt door slechts twee personen: een heer en een dame, gespeeld en is dus eigenlijk een groote dialoog, afgebroken door een enkele alleenspraak. Het hoofdidee komt hierop neer. Mevr. De Verlière beklaagt zich tegenover Mr. de Lancy, dat de mannen in den regel de vrouwen meer om hare schoonheid dan om deugd of verstand beminnen en

JEAN DE NÉ THY, EEN AUTODAFÉ.

19

de ander beweert nu, dat dit met de vrouwen evenzeer het geval is. Zij protesteert daar hevig tegen, doch levert aan het eind van het stukje zelve het bewijs, als zij het bezoek heeft ontvangen van een pretendent dien zij in jaren niet heeft gezien. Hare liefde is blijkbaar verkoeld en waarom? De Lancy begrijpt dit niet. „Er moet", denkt hij, „bepaald een post-scriptum zijn." Hij heeft gelijk; dat is er ook: de pretendent verloor zijn haar! - Als dit geestige stukje ten gehoore wordt gebracht, dienen de spelende personen te zorgen, dat de slotwoorden duidelijk uitkomen; anders zou een groot deel van het effect verloren gaan.

"

No. 3. Een Autodofé", Blijspel in één bedrijf van Jean de Néthy, beviel me maar matig en is veel minder gemakkelijk en duidelijk van inhoud en stijl, dan het vorige stukje. De intrige is niet onaardig. Eene jonge weduwe, die er sterk over denkt te hertrouwen, ontvangt een bezoek van een vriend uit haar jeugd, iemand op wien zij als 16jarig meisje smoorlijk verliefd was, en die haar op haar verzoek hare brieven komt terugbrengen. Die vriend vordert nu dat zij die brieven nog eens over zal lezen, vóór dat ze verbrand worden, en natuurlijk wekken nu de oude herinneringen de ingesluimerde liefde weer op.

Van dit onderwerp is echter niet genoeg partij getrokken. De vroegere verhouding van het paar blijft voor den toeschouwer te lang verborgen, terwijl er in het begin door de gravin en hare tante te veel wordt geredeneerd over zekeren Jacques, die niet op het tooneel komt en van weinig belang voor ons is. De gravin doet zich tegenover De Balmont veel te koud en te gereserveerd voor, vooral omdat zij toch eigenlijk degene is, die door een huwelijk ontrouw werd. Vreemd is het ook dat zij De Balmont verwijt dat hij in tien jaar niets van zich liet hooren, terwijl zij toch aan het eind met een pakje brieven voor den dag komt. Van welken tijd dateeren die dan? Het een en ander geeft een zekere matheid en onduidelijkheid, die ongunstig werkt. Als de gravin eindelijk in vuur raakt en het stuk ons begint te interesseeren is het opeens uit. Wordt het ooit gespeeld, dan mag de actrice, die de rol der gravin vervult, in haar gesprek met haar ouden vriend, wel heel wat meer gevoel en aandoening toonen, dan de schrijver van haar eischt, want anders zal zij weinig pleizier van haar spel

hebben. Men schermt tegenwoordig zooveel met het woord creëeren van een rol, maar deze rol moet met recht gecreëerd

worden!

[ocr errors]

-

No. 4. De moord in de Plantage," Blijspel in één bedrijf van Labiche is een der dolste nastukjes, die ooit geschreven zijn. Twee personen: Van Bommelen en Krakeling, die den vorigen nacht na een diner in een letterkundige vereeniging, samen stomdronken aan den zwier zijn geweest, kunnen zich niets meer herinneren van hetgeen zij toen hebben uitgevoerd. Daar nu de vrouw van Van Bommelen bij vergissing een oude courant in handen krijgt en daaruit een moordhistorie voorleest, geraken de twee zwierbollen door allerlei toevallige omstandigheden in de meening dat zij gedurende hun kennelijken staat" die misdaad bedreven hebben. Hun angst voor ontdekking en hunne pogingen om dat te voorkomen bezorgen ons een aantal koddige scènes. Letterkundige waarde bezit dit stukje niet; daarvoor is het te onwaarschijnlijk; maar als het vlug gespeeld wordt zal het de toeschouwers in een gestadigen lachbui houden.

[ocr errors]

Toen ik het las stelde ik mij den tooneelspeler Van Zuylen als Van Bommelen voor en het was of ik zijn stem al hoorde! Voor hem is die rol als geknipt.

De vertaler heeft Labiche willen verhollandschen en daarom titel en namen naar Amsterdam overgebracht. Zooals het echter meer gaat is hij slechts ten halve geslaagd en verraadt zich nog de Fransche oorsprong. In eene zoo burgerlijke familie als van Van Bommelen, waar de slaapkamer ook tot eetkamer dient, ontbijt men niet met warme schotels, dessert en een pousse café. Zoo iets is volkomen Fransch. Voor menschen, die zelfs zóó burgerlijk zijn, dat de man op zijn verjaardag van zijne vrouw twee flesschen jenever en eene hoeveelheid tabak present krijgt, is een boterham met kaas of rookvleesch bij het ontbijt zeker wél zoo natuurlijk. Maar hoe dit zij aan tooneelgezelschappen is De moord in de Plantage" wel aan te bevelen.

Den Haag.

[ocr errors]

D. F. VAN HEYST.

« PreviousContinue »