Page images
PDF
EPUB

hoeveel Hollanders gaan naar Indië, vertoeven er vaak jaren lang, leven in die atmosfeer van hitte en wreedheid, komen vaak heet gebakerd naar het moederland terug en brengen maar al te dikwijls een proefje van die Indische streken mee. Er is aan velen van die Overzeesche reizigers een luchtje; zij brengen een bruiner tint mee van hun omgang met de „zwartjes" en hun ziel is vaak op reis ook minder blank geworden. Zij zijn wreeder, doffer, minder impressionable; zij zijn door de wol geverfd. Let maar eens op hoe weinig die uit Indië terugkeerende avonturiers op hebben met dierenbescherming, met zachtere, beschaafdere zeden; hoe zeelui vaak gehard, ruw geworden zijn; zij hebben soms zooveel achter den rug als ze lang in Indië zijn geweest, ze hebben van alles uitgevoerd, hun geweten is zoo kieskeurig niet meer, en mocht het hen soms nog eens kwellen, dan is er opium.

Men begrijpe mij wel, ik spreek van de slechte type. Er zijn ook goede zeelieden en onschadelijke oudgasten, die in Indië fortuin hebben gemaakt; maar toch.... de puntjes zijn er altijd een beetje af; ze blinken wel met een vernisje, maar het gemoed is lang geen forêt vierge meer.

Welnu, daar die bastaard-Europeanen ook in Holland onder ons omzwerven en maar al te vaak veel bluf en het hoogste woord hebben, is het goed ze een weinig te kennen. Men is dan gewapend en op zijn hoede als er nu en dan een Indische aap uit de mouw komt.

Ten slotte hebben wij slechts lof en bewondering voor den stijl en den druk van Annie Foore's verhalen.

J. B. G.

De kleine Lord, door Frances Hodgson Burnett. Uit het Engelsch.
Arnhem, K. van der Zande, Firma Stenfert Kroese en van der
Zande, 1888.

Een allerliefst geestig verhaal, dat de schrijfster eer aandoet. Het behelst de geschiedenis van een aardig, welopgevoed knaapje, geen gedresseerd kind, maar een flinke, natuurlijke jongen met een goed hart en een uitstekend verstand, een ideaal kind.

Van edel bloed, uit goede ouders geboren, de vrucht van een

FRANCES HODGSON BURNETT, DE KLEINE LORD.

121

aristocratisch huwelijk uit liefde gesloten, wordt de beeldschoone knaap van jongsaf door zijne bekoorlijke moeder opgevoed en geleid, bewaakt en verzorgd zooals slechts zelden aan kinderen te beurt valt.

Een natuurlijke aanleg, zoo engelachtig, dat de aanhangers der erfzonde hier gerust naar huis kunnen gaan, een aangeboren helder begrip dat een geestelijk erfrecht bewijst, kortom een schepseltje zoo volmaakt, dat zijn aanzijn het heerlijke geloof rechtvaardigt aan de wording van een onbedorven reinen geest, even goed als aan de geboorte van een gezond, wel geëvenredigd lichaam met goede zintuigen; ziedaar het beeld van Cedric Errol, later Lord Fauntleroy.

Zijn Lordschap, de graaf van Dorincourt, heer van DorincourtCastle, een der schoonste bezittingen in Engeland, had drie zonen. De beide oudsten sterven ongehuwd; de jongste, kapitein Errol, die aanvankelijk weinig kans heeft om ooit in het bezit van titel en erfrecht te geraken, is de beste van de drie. Hij heeft een uitstekend karakter en is zeer bemind. Op zijne buitenlandsche reizen ontmoet hij in Amerika, waarheen zijn vader hem gezonden heeft, eene Amerikaansche jonge dame die hij huwt zonder voorkennis van zijn vader. Het huwelijk is volmaakt gelukkig al bezitten de jongelieden geen fortuin. Zij hebben een zoontje.

De oude graaf Dorincourt verlangt naar de terugkomst van zijn jongsten zoon, kapitein Errol, die eigenlijk zijn lieveling is, en schrijft hem om naar Dorincourt-Castle te komen. De kapitein maakt daarop zijn vader bekend met zijn huwelijk, en het gevolg is eene totale brouillerie. De oude graaf is woedend over de mésaillance. Hij heeft buitendien een sterk vooroordeel tegen de Amerikanen. Dat zijne schoondochter eene allerliefste, fijn beschaafde persoonlijkheid is, doet bij hem niets ter zake.

Kapitein Errol sterft kort daarna en het jonge vrouwtje bleef diep bedroefd met den kleinen Cedric achter. Zij woonde te NewYork en wijdde zich geheel aan de opvoeding van haar lieveling, den kleinen Cedric. Het aardige knaapje groeide gezond op en was zeer wijs voor zijn jaren, maar niet pedant. Hij had in de straat waar hij woonde de heele bevolking tot vriend om zijn mooi, aantrekkelijk gezichtje en zijn lieve beleefde manieren; zijn boezem vrienden waren echter een Mijnheer Hobbs, de komenijs

man, op den hoek van de straat waar hij woonde, bij wien hij allerlei versnaperingen kreeg en met wien hij politiseerde, en een zekere Dick, schoenpoetser van zijn ambacht. Dan was er de melkboer, de appelvrouw enz., met wie hij praatjes maakte. Mary, de meid, had groote moeite om den knaap telkens van al deze vrienden weg te halen.

Op zekeren dag toen het kleine ventje bij vriend Hobbs op een beschuittrommel in den winkel druk zat te redeneeren en beiden erge tegenstanders van graven en hertogen bleken te zijn, de knaap met een appel in de hand en zijn zak vol amandelen en rozijnen, kwam Mary hem halen om dadelijk tehuis te komen daar er een vreemd heer bij zijne mama was die hem verlangde te zien.

Deze heer was een advocaat, door graaf Dorincourt naar NewYork gezonden met de opdracht om aan Mevrouw Errol het overlijden bekend te maken van de beide oudere broeders van haar echtgenoot; en daar deze kinderloos gestorven zijn, haar tevens te berichten, dat haar zoontje, de kleine Cedric, erfgenaam is van den titel en de heerlijkheden, en voortaan Lord Fauntleroy heet.

Verder liet de graaf moeder en kind verzoeken naar Engeland over te komen. Cedric zou bij zijn grootvader op DorincourtCastle komen en zijne moeder op een naburig kasteel alleen verblijf houden, want de graaf wilde van de moeder niets weten.

En zoo geschiedt het. De graaf is verrukt van den kleinen Cedric en krijgt hem hartelijk lief. Later ook zijne moeder om wie het knaapje treurt, toen hij aanvankelijk van haar gescheiden is, en beiden komen later samenwonen op het kasteel met den ouden graaf en leiden een gelukkig leven.

De oude graaf Dorincourt wordt door den omgang met zijn kleinzoontje een ander mensch. Hij had zijn eigen zoons verwaarloosd, hen nooit recht lief gehad, eigenlijk hield hij van niemand op de wereld; hij was een lastig heer, een egoïst, een brompot, de schrik van vrienden en onderhoorigen; een echt menschenhater op zijn ouden dag na eene jeugd van uitspattingen en allerlei buitensporigheden en een mannelijken leeftijd in weelde doorgebracht; zonder nut te stichten of plichtsbetrachting. Hij liet zich niet gelegen liggen aan zijn bezittingen en onderhoorigen en leefde slechts om lusten en luimen in te willigen.

FRANCES HODGSON BURNETT, DE KLEINE LORD.

123

Met de aankomst van den kleinen Cedric op Dorincourt Castle vangt een nieuw en beter leven aan voor den ouden graaf, die langzamerhand een beter mensch wordt, zijn jicht en boos humeur vergeet, en een zegen wordt voor zijn huis en zijn onderhoorigen, waarvan hij vroeger een vloek was. Men leze het aardige verhaal zelf om te oordeelen over de verrassende métamorphose van den ouden heer, over zijn grappigen omgang met den aardigen kleinen jongen, over de kennismaking tusschen grootvader en kleinzoon, waarbij een groote, mooie hond en eene fraaie witte kat eene hoofdrol spelen.

[ocr errors]

De gesprekken tusschen den ouden man en het kind zijn onbetaalbaar; de vreugde van den knaap als hij een hit en later een paardje krijgt; zijn opgetogenheid over al het fraaie speelgoed en het prachtige buiten, en de mooie herten; en toch bij al die heerlijkheden zijn verlangen naar liefste", zoo noemt hij zijne moeder, het is alles zoo natuurlijk beschreven. De dankbaarheid, de gehechtheid van het kind aan zijn grootvader die hem al dat moois geeft en de allerliefste wijze waarop zich het karakter van den kleinen Cedric openbaart, als hij van den beginne afaan, dat hij rijk en gelukkig wordt, aan anderen denkt en gunsten voor anderen af bedelt, is zoo aantrekkelijk mogelijk.

Het getuigt van menschenkennis, van eene zeer optimistische beschouwing over 's menschen natuur en karakter, zooals de schrijfster den invloed van het onschuldige kind op den levensmoeden, zwartgalligen grijsaard en menschenhater beschrijft.

Het geloof van den knaap in hem, zijne bewondering voor hem, zijn vertrouwen, zijne aanbidding haast voor den machtigen, goeden grootvader die hem alles geeft en zooveel geeft aan anderen, brengen bij den ouden graaf eene totale gedaanteverwisseling teweeg. De oude man krijgt berouw, heeft lief, spant zich in, en wordt een bekeerd goed mensch door de liefde voor zijn kleinzoon. Hij aanbidt den knaap, is trotsch op hem en ziet hem letterlijk naar de oogen.

De geheele wereld is verstomd over den gezegenden omkeer in graaf Dorincourt, wiens huis ten slotte een zonnige tempel wordt van geluk en zegen, als de jonge, schoone moeder van den kleinen Lord Fauntleroy met haar lieveling vereenigd, mede als eene goede fee de huishouding op Dorincourt Castle bestuurt.

De overkomst van mijnheer Hobbs en vriend Dick uit Amerika naar Engeland ter ontmaskering van eene avonturierster die zich uitgeeft voor de vrouw van den oudsten zoon van graaf Dorincourt en die met haar zoon den echten Lord Fauntleroy tracht te onderkruipen, geeft wel aanleiding tot grappige episoden en doet het karakter van den kleinen Cedric lief uitkomen, maar is overigens al te gezocht.

De vertaling is goed, het geheele verhaal wordt alleraardigst, natuurlijk en gemakkelijk verteld alsof het een oorspronkelijk sprookje is.

J. B. G.

« PreviousContinue »