Page images
PDF
EPUB
[blocks in formation]

Ook in deze beide deeltjes is het dikwerf l'esprit des autres, vertolkingen van buitenlandsche dichtwerken van Byron, E Victor Hugo, Geibel en anderen; doch op welk eene onnavolgbare wijze volbracht de vertolker zijne taak!

Luister eens naar deze vloeiende regelen uit „De Giaour":

"

Hoe zal ik Leila's blik van stralen,

Haar oog vol donkren luister malen?

't Gazellenoog heeft minder gloed,
Is minder smachtend, minder zoet.
Toch straalde een ziel uit ieder vonkjen,
Uit ieder lachjen, ieder lonkjen,

Dat door de zwarte wimpers scheen

Als Jamschid's schittrende edelsteen."

En zoo bieden deze beide deeltjes tal van bewijzen aan, hoe smedig, zangerig en welluidend onze taal in den mond van dezen vaderlandschen bard werd.

Niet minder dan de dichter Ten Kate is Georg Ebers, de Egyptoloog, ten onzent bekend en gezocht. Van Warda af tot zijn laatsten Egyptischen roman toe, hebben wij steeds van den geleerde genoten, die studie en fantazie, kennis der oudheid en kennis van den mensch, tot zulk een artistiek geheel wist te doen samen vloeien.

Toen Professor Ebers eenmaal een uitstapje in onze zeventiendeeeuwsche geschiedenis deed, waren wij niet zoo opgetogen over de uitkomst, en sommigen beweerden zelfs dat professor Ebers verdwaald was. Men meende nu eenmaal, dat iemand die Egyptische romans schrijft, deze even stellig en zeker moet blijven schrijven, als iedereen, die eenmaal eene specialiteit in een of ander genre geworden is. Ditmaal komt Professor Ebers, wiens vruchtbaarheid ook die van Ten Kate evenaart, met Drie Sprookjes voor oud en jong. (Met drie plaatjes in lichtdruk van C. Leinweber. In het Nederlandsch bewerkt onder toezicht van Dr. H. C. Rogge. Amsterdam, Y. Rogge). Of dit drietal sprookjes nu wel voor jong en oud bestemd is, mag betwijfeld worden. Het eerste, De Noten, eene vertel

[ocr errors]

ling voor mijne kinderen en kleinkinderen," is zeer stellig ook eene boeiende vertelling voor kinderen. Men leert daaruit hoe uit het weinige dat iemand bezit en hetwelk hij aan anderen schenkt, veel goeds gedijen kan; hoe rijk en groot de vrucht kan zijn, die uit de kleinste gave ontstaat, wanneer oprechte liefde haar schenkt.

Of voor jongens en meisjes het tweede sprookje „Het Elixer" veel aantrekkelijks zal hebben? Het zoeken van den ouden apotheker en diens geleerden zoon naar den wonderdrank, die waarheid en oprechtheid in de wereld zal brengen, houdt den lezer bezig en bevat eene wijsgeerige strekking; prikkelend en spannend als een der Duizend en een nacht-vertellingen is het in geenen deele.

De grijze lok, het laatste sprookje, wint het in fantazie en bloeienden verhaaltrant van de twee vorigen. De geschiedenis der vorstelijke tweelingen, van welke de een verstikte in al het dom geluk en den voorspoed die hem op zijn koninklijk pad steeds tot adjudanten strekte, en de andere, door eigen inspanning en studie tot eer en aanzien geraakte die historie leest men tot den laatsten regel met voldoening en genot. Er loopt overigens door dat gansche verhaal een sarcastisch adertje, dat nu en dan een glimlach op de lippen brengt. Ook de vinding van den tooverspiegel, waarin de beangste moeder voortdurend den van haar gescheiden zoon in zijn doen en laten volgt, geeft tot aardige tooneeltjes aanleiding.

Van de sprookjeswereld komen wij op den beganen grond van een schoollokaal met: EERSTE TEEKENTRAP.

Vooroefeningen in het teekenen voor de Lagere School door R. Bos, hoofd eener schoolte Zuidwolde. Uitgave van P. Noordhoff te Groningen.

Beschouwt men deze oefeningen als zuiver tijdverdrijf om het kind bezig te houden, dan kunnen ze hun nut hebben; als voorbereiding tot het wezenlijk, ernstig teekenen hebben ze weinig om het lijf.

Door de gestippelde vierkantjes is alles zoo kant en klaar voor het kind gemaakt, dat dit, als een werktuigje, de verschillende

[blocks in formation]

lijnen maar heeft na te trekken. Dit is al dadelijk eene fout. Leer het kind zelf met passer en trekpen omgaan. Daarbij zijn al de voorbeelden willekeurig getrokken figuren, die niets voorstellen, niet tot de verbeelding van het kind spreken. Een of twee der figuren kunnen desnoods parketvloeren voorstellen. Met hoeveel meer lust en genoegen zal het kind iets trachten na te teekenen, dat een of ander hem bekend voorwerp af beeldt, en waarvan de gezamenlijke lijnen daarom toch niet moeilijker na te bootsen zijn.

Op dit gebied is door den oud-directeur der Haagsche TeekenAcademie Koelman en den directeur der Haagsche Ambachtsschool Boersma eene reeks uitmuntende voorbeelden ten behoeve der Lagere School ontworpen, die den leerling geleidelijk op het gebied van ornament en bouwkunde brengen. Al spelende leert de leerling daarbij; bij deze oefeningen van den heer Bos doet de leerling niets dan knutselen, dat hem op den langen weg zelfs niet prettig bezig zal houden.

En hiermede is onze revue afgeloopen, en trekken de troepen vroolijk en welgemoed verder.

MICHEL STEVENS.

Eene rijke erfgename, Uit het Engelsch van Walter Besant door Jeanne Huygens met een voorrede van Hel. Mercier. Twee deelen. Amsterdam, P. N. van Kampen en Zoon. 1890.

Belangstelling verdient zeker het sprookje van Walter Besant, dat in de voorrede door Hel. Mercier als tendenz-roman wordt betiteld.

De beste aanbeveling voor het boek, dit beamen wij gaarne, is, dat het volkspaleis, drie jaren geleden te midden der arme bevolking van Whitechapel verrezen, zijn ontstaan dankt aan den dichterdroom van den auteur.

Overigens kan men de ideëen door des schrijvers phantasie in dit verhaal omgezet, in vele opzichten niet nieuw noemen, of het moge zijn de exploitatie van het volkspaleis door het volk zelf (de schenking van het gebouw daar buiten gerekend).

Immers, beschaving en ontwikkeling van den werkman, verbetering van het lot der arbeidende klasse, leniging van armoede, het zijn vraagstukken, die in Nederland sedert jaren niet alleen aan de orde van den dag zijn, maar er is op dat gebied reeds veel gedaan en verkregen, veel opgericht en tot stand gekomen, en niet minder teleurstelling opgedaan.

Dat een en ander voor ons niet nieuw is, kan wel oorzaak zijn, dat er geen spoed werd gemaakt met de vertaling in het Nederlandsch. Ook voor oefening, ontspanning en genot van de minder bedeelde klassen wordt in Nederland gezorgd. Iedereen kan zich vermaak van allerlei aard, spel, dans of muziek voor eenige stuivers of centen verschaffen. Het volk wordt meermalen in de gelegenheid gesteld om hetzelfde kunstgenot te smaken dat de rijke duur betaald heeft; vele artisten beijveren zich om het tegen veel verminderde prijzen het volk aan te bieden.

Wij hebben scholen, gymnastiek-, scherm- en schaak-vereenigingen; zwem- en badhuizen, harddraverijen, schaatsenrijders-clubs, enz. enz. waaraan velen in staat zijn deel te nemen; naar gelang van stand en geld kan ieder zich naar zijn gading oefenen en amuseeren.

De naaister, de breister, het fabrieksmeisje, de winkeljuffer, de waschvrouw, de dienstmeid, zullen uit den aard der zaak beperkter keus bezitten in haar ontspanning- en genot-program, dan de dame, de werkverschafster, de meer bemiddelde, de kapitaliste, die haar volk leeren laat.

En dat is goed, want verschil in opvoeding, beschaving, gaven en streven stelt verschillende eischen.

Evenzoo is het met den werkman, den boer, den arbeider, den dienstknecht, den bedelaar. Deze zoeken een ander vermaak dan hun patroon, hun heer, de rijke, de grondbezitter, de eigenaar, de kapitalist, de werkgever. Zij zijn slechts ontvankelijk voor het vermaak en de verstrooiing die aan hun ontwikkeling past, die klopt met hun eigenaardige begeerten en verlangens.

In onze maatschappij bestaat nu eenmaal verschil van stand, van fortuin, van beschaving.

Totale gelijkheid is onmogelijk, dat zou eentonig zijn. Die wensch, dat idee is een droom, eene utopie.

Ook in de natuur, in den natuurlijken mensch, in den grond,

WALTER BESANT, EENE RIJKE ERFGENAME.

21

17

in het land, in plant en bloem, in dier en delfstof is verschil. Niet anders is het met gaven van verstand en hart, van kracht en vorm, in rang en stand, in wereldsche goederen, in bezit en gemis. Overal is verschil.

Gesteld dat de dweeper, de zot, die volstrekt gelijkheid en broederschap wil, die de uiterlijke omstandigheden pasklaar wenscht te maken naar een en 't, zelfde model, zijn droom verwezenlijkt zag; gesteld dat alle menschen gelijken waren in onze maatschappij, gelijke middelen en gelijke voorrechten bezaten, men zou niettemin een onverbreekbare dam zien verrijzen tegen zijn gelijkheids-waan, een dam door duizend omstandigheden opgehoopt die nooit te vereffenen is.

Uitgenomen rijkdom en armoede, aanzienlijke geboorte en geringe duistere afkomst, brengt de mensch allerlei verschillende gaven en allerlei verschillenden jammer mee ter wereld. De een is schoon, de ander leelijk, de een bezit gaven van verstand en hart, van genie, van kennis of van kunst die de ander totaal mist. En zoo is het in 't oneindige.

Ook onder de dieren, onder planten, bloemen, delfstoffen is verschil. Het eene dier is grooter dan het andere, zijn bestemming nuttiger, gelukkiger, meer bevoorrecht dan het andere. De eene plant is fraai, de andere geneeskrachtig.

Wie nadenkt ziet overal verschil, erkent overal graden, trapsgewijze opklimming. Gelijkheid is nergens.

Waarom zou er gelijkheid onder de menschen, in welken zin dan ook moeten zijn.

Wij Nederlanders hebben over 't algemeen te veel gezond verstand om weg te loopen met utopieën.

Walter Besant's sprookje is een onschuldig, aardig sprookje, maar toch een sprookje. Zijn paleis van uitspanning" dat aan het volk behoort en door het volk tot eigen genot en winst geexploiteerd zal worden, is eene utopie. Dat zal gaan zoolang het duurt, maar 't is niet blijvend. Het volk is daartoe niet geschikt. De schrijver is optimist.

Al wekt veel onze sympathie in de bespiegelingen en redevoeringen die hij zijn hoofdpersonen laat houden; al juichen wij met hart en ziel het streven van Angela en Harry toe; al erkennen

« PreviousContinue »