Page images
PDF
EPUB

van heer Lichtenberg aangenomen had, is deze aanslag hunner beiden geheel mislukt."

Een half jaar later zou de in duigen gevallen zaak hare uitvoering erlangen. Wij vernemen terzelfde plaatse :

"Den 22 December is heer Sommer hier te Zwolle gekomen om in de plaats van mijnheer Stakenburg, die zijn beroep te Utrecht had gekregen, te treden. Hij heeft zijnen intrek genomen bij Gerrit (van) Brienen, alwaar hij mijnheer Stakenburg bij zich heeft ontboden, om gezamenlijk hunne zaken te overleggen; hij is bij G. Brienen gebleven tot zondag toe, en toen is hij, nadat hij eerst nog het middagmaal had gehouden, naar het huis van Juff1 (Sophia) Sweersen (de bescherm vrouwe der statie Onder den bogen) gegaan, omtrent één uur en heeft er zijne zending vertoond. Waarop hij den 28en van Wintermaand met mijnh. Stakenburg aan mijn huis (in de Spiegel) is gekomen en mij (A. Waeijer) eenen brief van Z. H. E. wegens deze veranderingen heeft overhandigd."

Als hier nu nog bij bemerkt is, dat de laatst aange haalde schrijver steeds den ouden stijl volgt, en daarom bij elke door hem gegevene dagteekening steeds 10 dagen. moeten worden gevoegd; dat verder 1 Januarij 1685", door den eersten schrijver als dag van aanvang voor heer Stakenburg te Utrecht aangegeven, naar den nieuwen stijl gerekend, niet anders kan zijn dan de dag zijner benoeming; dan kan met behulp van het hier gegevene de tijd der verbanning en terugkeer van heer van der Plaat met genoegzame juistheid worden omschreven.

dit

Wat het Crimineel Papier" betreft, 't geen door heer V. d. Plaat zonder twijfel te Utrecht vertoond is, zal door hem, die het hoopt op te delven", vermoedelijk moeten gezocht worden in het goed bewaarde archief der Oud-Roomsche kerk van St. Geerte in den Hoek te Utrecht.

J. H. HOFMAN.

DE LAND-DEKENIJ VAN VOORN.

Wijl tot nu toe over de dekenij van Voorn, zoover wij weten, niets verder bekend is dan de namen der kerken welke er toe behoorden (v. Heussen Histor. Episc Ultraj. I, bl. 344), meenen wij, dat de volgende brief van het Bestuur der stad Briele, belangrijk genoeg is om hem hier eene plaats te geven. Hij doet o. a. zien, dat de persoon, die dit ambt bekleedde jaarlijks op den 4den Zondag na Paschen vernieuwd moest worden, en geeft twee personen aan, die in het voorjaar van 1505 naar dit ambt dongen.

Eerwairdighe, wijze, lieve ende zeer gemynde Here, wij gebieden ons hertelic t'uwaerts.

Alsoe de costume genouch zulc is, dat men jairlix vernijent omtrent Cantate de officien van der provesorie ende dekenije 's lants van Voorne, daer 't nu niet verre of en is, ende dat men ooc genouch gecostumeert is eenige te recommenderen van der steden wegen, om te bedt mit minnen ende vruntschappen dezelve officien te bedienen, unvermindert altijds 't recht van eenen yegelyck.

Ende zoe, Geminde Heeren, een, genaemt Meester Michiel Woutersz., jegewoerdich capellaen der voors, stede van den Brielle zeer pogende is geweest te hebben de voors. dekenye, ende genouch dit jaer die bedient heeft, oft onder decxel van duechden dit heeft doen bedienen bij Meester Hugo Couse onlanx overleden, in de stede van denwelken hij alsnooh dient, 't welc ons dinct zoe niet behorende om veel redenen wille: eerst ter cause van zijn capellaenschip, daer veel quaets uut spruyten mach, ten anderen van zyn strafheyt, die hij t' anderen tijden ge

besicht heeft ende noch dagelix besicht up arme scamele poorters ende inwonende desselfs lants van Voerne, zoukende meer zijn eygen proffijt dan sijns Heeren ende Meesters; mit veel meer andere redenen te lange om verhalen, 't welc zaecken zijn van destitutie.

Zoe is 't dat wij jegewoirdelic an u scriven, verzoucken ende bidden zeer vrientlic, te willen nemen ende hebben over gerecommandeert heer Poppe ') Jansz bringer van dezen, die wij genoucht, gewillicht ende verzocht hebben; ende hem te willen gonnen 't zelve officie van der dekenye. Zonder twijfele hij zal geerne al doen, dat een ander zoude willen doen, ende en twijfelt ooc niet, ghij en zult van uwen arbeyt wel geloent zijn ende wel doen. Dat kenne Godt, die u Eerweerdige, Wijze, Lieve ende zeer Geminde Heere gespare lanclivich, gesont ende welvaerende.

Gescreven in den Briel, vIII in April 1505.

Uwe goetwillige dieners, Burgemeesters, Schepenen
ende Raedt der stede van den Brielle.

(Het opschrift luidt:) Eerwaerdigen Wyzen, Onzen Lieven ende zeere Geminden Heere, Meester Willem van Heda, Pastoer van St. Jacops t' Utrecht.

(Naar 't oorspronkelijke op papier, bewaard op 't Provinciaal archief
van Utrecht, in den Recueil van Brieven" loopende over 1501-
1520, gemerkt D. 6. D., bl. 271.)

Als we ons trachten te verklaren, waarom voorgaande brief aan Mr Willem Heda werd gericht, dan is dit, naar ons oordeel, stellig niet geschied om zijn pastoorsambt

1) De Heer v. Asch van Wyck, die in de Kronyk van 't Hist. Gen. te Utrecht II, bl. 195 den korten inhoud van dezen brief meedeelt, heeft gelezen Pappe, doch in 't oorspronkelijk staat duidelijk Poppe; hier zij nog bemerkt, dat dezelfde schrijver den bekenden Willem Heda, aan wien de brief is gericht, verkeerdelijk noemt pastoor van St. Pieter, terwijl het opschrift des briefs zegt: pastoor van St. Jacob,

G

van St. Jacobs-kerk te Utrecht. Want zooals wij bij Moll ') zien, werden de landdekens aangesteld door de betreffende Aartsdiakenen en in de Statuten van het Domkapittel vinden wij in 't bijzonder vermeld: Ad Archidiaconum nostrum pertinet per terminos sui archidiaconatus decanos constituere. 2) Tot het Aartsdiakenaat nu van den dom behoorde, volgens van Heussen, ook geheel Zeeland 3), en uit Westendorps Verhandeling over de Gesch. van Zeeland ') zien wij, dat het land van Voorne, als door de Bornesse omsloten, mede binnen de palen van Zeeland lag. Terecht heeft Rooyaards ') dan ook de dekenie van Voorne onder de proostdij van den Dom gerangschikt. Wij meenen hieruit te mogen afleiden dat Willem Heda in 1505 tevens officiaal van den Domproost was, en dat bovenstaande brief daarom juist aan hem werd gericht.

J. H. HOFMAN.

JOANNES DOBBE.

Na hetgeen in deze Bijdragen V bl. 179 vv. en VI bl. 218 vv. over den man, wiens naam hier aan het hoofd staat, is meegedeeld, zal het volgende, als nadere toelichting, in dezelfde Bijdragen wel geen onnutte plaats innemen.

Omtrent 3 weken hierna [na de begrafenis van pastoor van Someren, gestorven op 31 August 1679]) is in zijne

Septemb.

1) Kerkgesch. van Nederl. IIl, bl. 321.

2) Ant. Matthaei, De Nobilitate bl. 392.

3) Omnes vicos Zelandiae. Histor. Episcop. Ultraj. bl. 57.

4) bl. 124.

6) Naar luid der

5) Geschied. der Christend. I, bl. 86 v.

getuigenis van den Z. E. Heer Elsen, past. te Rumpt, die

plaats gezonden de weleerw. heer Joannes Dobbius, een Hagenaar van geboorte, die pastoor te Leyden was. Deze heer was een zeer geleerd man, en een goed predikant, zoodat vele Gereformeerden hem kwamen hooren, die een zonderling vermaak in zijne preken hadden. Doch deze zoetigheid wist de nijd eerlang te vergallen."

[ocr errors]

Want zeker persoon heeft uit lautere nijdigheid eenen derden opgemaakt, opdat hij dien voortreffelijken man schriftelijk bij zijn HoogEerw [den Apost. Vicaris] zoude beschuldigen wegens vele fouten en gebreken. Deze derde heeft zich werkelijk laten overhalen tot een zoo schandelijk stuk; want hij heeft een brief aan Zijn HoogEerw. geschreven, in welken hij den eerw. heer Dobbius met vele naamschendingen, eervlekken en leugentaal bezwalkt en beklad heeft, en van een onstichtelijk leven en vele zonden beschuldigd heeft. Zijn HoogEerw. heeft dezen brief aan de gemeente van den heer Dobbius alhier gezonden; de gemeente is daarop bijeen geroepen en deze brief is aan de vergaderde gemeente voorgelezen. Men had de onvoorzigtigheid gehad, dien brief in de tegenwoordigheid van den heer Dobbius te lezen, die, nadat hij denzelven had hooren lezen, zoo beschaamd en bedroefd wierd, dat hij begon te schrijen. Intusschen ontstond hieruit eene groote verdeeldheid in de gemeente; en hoewel dat de meesten op zijne zijde waren, verklaarden zich er nogthans ook eenige tegen hem. Doch hij zag wel in, dat hij hier nu niet veel meer vrucht zoude kunnen doen, waarom hij zijne pastorij in de handen van Zijn HoogEerw. heeft overgegeven. Zoo hem naderhand deze stap mogte berouwd hebben, is hij evenwel niet te helpen geweest om hier als pastoor te blijven, schoon dat dezelve

den afdruk in de Godsdienstvr. D. 40, bl. 34 met Waeyers oorspronkelijk H. S. heeft vergeleken, moet de dag van heer van Someren's overlijden gesteld worden op 31 August. o. st.

« PreviousContinue »